Portret Bette Westera bij interview over 25 jaar schrijverschap

‘Een tekst is voor mij nooit af, ik kan eraan blijven doorwerken tot ik een ons weeg.’ 

15 mei, 2025

Bette Westera over 25 jaar schrijverschap

Afgelopen weekend vierde Bette Westera een mijlpaal om trots op te zijn: 25 jaar schrijverschap. In dat kwart eeuwse oeuvre verschenen maar liefst 136 boeken en 216 vertalingen. Haar werk werd overladen met prijzen: Gouden en Zilveren Griffels, de Woutertje Pieterse Prijs, de Gouden Poëziemedaille, de Boekenleeuw en het Beste Filosofische Kinderboek – ze staan allemaal op haar naam. Als taalvirtuoos wordt Westera geroemd om haar poëtische kracht, haar gevoel voor ritme en haar vermogen om grote thema’s lichtvoetig te verwoorden. Hoog tijd om in gesprek te gaan met deze unieke stem in de Nederlandse jeugdliteratuur.

Hoe ben je in het vak gegroeid, hoe is het allemaal begonnen?

Ik begon al met schrijven op wat toen nog de lagere school heette, met gedichten ter gelegenheid van feestelijkheden: mijn grootouders die 50 jaar getrouwd waren, mijn ouders die samen 80 werden. En natuurlijk het Sinterklaasfeest. Daar hoorden gedichten bij, en je kon je daar bij ons thuis niet met een jantje-van-leiden van afmaken.

Ik ging naar de Christelijke Pedagogische Academie in Oegstgeest en verluchtigde de lessen op mijn oefenscholen met verhalen, liedjes en gedichten. In het laatste jaar kwam ik in de redactie van een blad dat lesmateriaal maakte voor het levensbeschouwelijk onderwijs. Vijftien jaar lang heb ik binnen dat vakgebied Bijbelse verhalen voor kinderen hertaald, gedichten en liedteksten geschreven en creatieve werkvormen bedacht. Toen kwam het moment waarop ik me afvroeg of ik ook een ‘gewoon’ kinderboek zou kunnen schrijven, los van de levensbeschouwelijke context.

Bette Westera ©Chris van Houts
Portret Bette Westera
© Chris van Houts

Ik gaf mezelf veertien dagen de tijd om te onderzoeken welke uitgevers kinderboeken uitgaven die ik mooi vond en waar ik mezelf wel bij vond passen. Ik koos er vijf, waaronder Gottmer, en stuurde hen een selectie uit het materiaal van vijftien jaar werken voor het levensbeschouwelijk onderwijs, met de vraag of ze misschien een opdracht voor me hadden. Gottmer reageerde positief. De wedervraag was: Kun je ook prentenboekteksten schrijven? Ik antwoordde met het aan Pippi Langkous toegeschreven citaat, dat nergens in de boeken over Pippi is terug te vinden: Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het wel kan. Al snel ontdekte ik dat het schrijven van een ‘gewoon’ boek niet wezenlijk verschilt van wat ik tot dan toe had gedaan. Elk goed kinderboek is gelaagd en draagt levensbeschouwelijke thema’s in zich als: wie ben ik? wat wil ik? waar hoor ik bij? wat maakt me bang? wat geeft me moed? hoe wil ik leven?

Omslag Wil je met me trouwen? van Bette Westera en Harmen van Straaten

In 1999 verscheen mijn eerste prenten boek bij Gottmer: Wil je met me trouwen?, met illustraties van Harmen van Straaten. In het jaar dat volgde besloot ik om te proberen van het schrijven mijn beroep te maken, en dat lukte wonderwel en wondersnel. 25 jaar schrijverschap is dus gerekend vanaf mijn eerste publicatie bij Gottmer in 1999.

Wat blijft je uit die 25 jaar het meeste bij?

Heel bijzonder was het moment waarop ik de illustraties zag die Harmen van Straaten had gemaakt voor mijn eerste prentenboek Wil je met me trouwen? Ik had al schrijvend mijn eigen beelden bij het verhaal. Wat Harmen had gedaan was heel anders en toch zo kloppend. Veel beter dan hoe ik het zelf voor me zag. Het was meteen duidelijk dat het bij een goede tekst nergens voor nodig is om illustratoren instructies te geven. Integendeel: alles wat ik als schrijver meegeef aan eigen ideeën zit een illustrator alleen maar in de weg. De samenwerking tussen Sylvia Weve en mij is daar een goed voorbeeld van. We inspireren elkaar enorm, maar bemoeien ons niet met elkaars discipline.

Wat me ook te binnen schiet is de ontdekking van het belang van de ontwerper of vormgever voor een boek. Doodgewoon zou Doodgewoon niet zijn geweest zonder Bockting Ontwerpers. Dat het boek zoveel prijzen en zoveel waardering heeft gekregen is mede aan hen te danken.

Binnenwerk 'Doodgewoon' van Bette Westera en Sylvia Weve
Omslag 'Ik leer je liedjes van verlangen' van Bette Westera en Sylvia Weve

Over prijzen gesproken: mijn eerste Zilveren Griffel (voor Ik leer je liedjes van verlangen) ligt ook nog steeds vers in mijn geheugen. En de keuze van de titel. Die komt uit een van de verdichte verhalen uit het boek. De geciteerde zin luidde eigenlijk: Ik leer je zuchten van verlangen, maar dat vonden mijn toenmalige redacteuren iets te erotisch klinken als titel voor een kinderboek.

Prijzen krijgen voor een boek is en blijft bijzonder, zeker als het om dubbele bekroningen gaat, zoals bij Doodgewoon en Uit elkaar. Beide poëziebundels kregen zowel de Gouden Griffel als de Woutertje Pieterse Prijs.

Tiril en de toverdrank - Kinderboekenweekgeschenk 2021 geschreven door Bette Westera

Vijf jaar geleden kwam de eervolle vraag of ik het Kinderboekenweekgeschenk 2021 wilde gaan schrijven. Ook een heel bijzonder moment. Het moest allemaal wel in heel korte tijd, en toen ik mijn op een Noordse mythe gebaseerde verhaal Tiril en de toverdrank had ingeleverd, voelde ik al meteen dat ik nog niet klaar was met het onderwerp. In het najaar van 2025 verschijnt bij Gottmer een boek vol spannende Noordse godenverhalen in de sfeer van het Kinderboekenweekgeschenk.

Wanneer weet je of een tekst kunt loslaten, wanneer is het naar jouw maatstaven goed?

Een tekst is voor mij nooit af, ik kan eraan blijven doorwerken tot ik een ons weeg. Gelukkig zijn er deadlines. Als die in zicht komen, moet ik er wel een punt achter zetten.

Zolang ik nog druk bezig ben met een verhaal of een dichtbundel voel ik me zeker van mijn zaak. Ik zit er lekker in, er ligt nog niks vast, alles is nog mogelijk. Zodra de tekst goed genoeg is voor feedback en redactie begint de onzekerheid. Ik herlees wat ik heb geschreven verschillende keren, gooi dingen weg, voeg dingen toe, pas dingen aan. Ten slotte laat ik alles door de computer aan mezelf voorlezen. Die monotone, ingeblikte stem levert altijd nog weer nieuwe inzichten op: vergeten woorden, typefouten, zinnen die niet lekker lopen. Pas daarna stuur ik het op voor commentaar en redactie.

Binnenwerk 'Uit elkaar' van Bette Westera en Sylvia Weve
Twee gedichten uit Uit elkaar
(ill. Sylvia Weve)

Als de geredigeerde versie naar de vormgever en vervolgens naar de illustrator gaat, kan ik de tekst even loslaten en andere dingen gaan doen. Een vertaling bijvoorbeeld, dat is fijn als afwisseling.Van het zien van de illustraties word ik altijd heel blij, en als de zetklare proef er is, ga ik nog één keer heel kritisch door de tekst. Ook dan zie ik altijd weer dingen die beter kunnen of anders moeten. Pas als het geheel bij de drukker ligt, slaat de inhoudelijke twijfel toe: zit er wel iemand op dit boek te wachten? Is het niet flauw, saai, al eens gedaan of niet van deze tijd, want wie schrijft er nu nog vormvaste gedichten? Maar dan is het kwaad al geschied en moet ik me maar zien te verhouden tot die twijfel.

Toch kan er ook in een gedrukt boek nog wel eens iets niet blijken te kloppen. Een typefout of een ontbrekend woord, ondanks alle zorgvuldige redactierondes. Of ik lees in een kleuterklas voor en merk dat ik een bepaald zinnetje steeds anders lees dan er staat. Kennelijk bekte het oorspronkelijke zinnetje in de praktijk toch niet lekker. En dan is het hopen op een tweede druk, waarin zulke dingen aangepast kunnen worden.

Welke tip zou je willen geven aan beginnende schrijvers?

Tegen kinderen die schrijver willen worden zeg ik altijd: begin maar eens met heel veel te lezen. Lees verschillende genres. Pak ook eens een boek dat je niet als eerste zou kiezen. Vind je er niks aan? Vraag je dan af waaraan dat ligt. Vind je een boek juist heel mooi? Onderzoek dan voor jezelf hoe dat komt. Ik vertel dat schrijven veel tijd, geduld en doorzettingsvermogen vraagt. Het is nooit in één keer goed. En ik zeg ook dat je tegen kritiek moet kunnen. Kritiek op wat je schrijft is niet altijd fijn, en je hoeft niet met alles wat anderen vinden iets te doen. Maar het kan je wel helpen je tekst te verbeteren.

Eigenlijk gelden al die tips ook voor beginnende schrijvers. Lees veel, analiseer wat je leest, vraag je af waarom de ene schrijver je aanspreekt en de andere niet, aap na, zet bestaande verhalen naar je hand door ze in je eigen stijl te herschrijven, schiet niet bij elke kritische noot in de verdediging, enzovoort.

Binnenwerk uit 'Dichter bij de seizoenen' van Bette Westera en Henriette Boerendans
Uit Dichterbij de seizoenen
(ill. Henriette Boerendans)

Als je als beginnende schrijver iets wilt insturen leg ik uit dat het van belang is om uit te zoeken welke uitgevers er zijn en wat hun eigenheid is. Bij wie past wat jij wilt schrijven het beste? Vervolgens zeg ik: stuur geen kant-en-klare manuscripten van 150 pagina’s in. Eén hoofdstuk waaruit blijkt dat je kunt schrijven is genoeg. Makers van prentenboeken raad ik aan te beginnen met het insturen van de tekst, want die vormt de basis. Stuur geen illustraties of beschrijvingen daarvan mee. Laat jouw verhaal voor zichzelf spreken.

Wie nog niet veel heeft geschreven en graag ervaring opdoet verwijs ik naar ScriptPlus of de Schrijversvakschool. Daar leer je niet alleen schrijven, maar ook kritisch naar teksten van jezelf en anderen kijken. Je krijgt er inzicht in zaken als verhaalopbouw, vertelperspectief, vorm en stijl. Allemaal heel waardevol voor een schrijver.

Wat is er in die 25 jaar veranderd?
Bette Westera 25 jaar schrijverschap

Al slaat de twijfel nog regelmatig toe, ik ben wel zelfverzekerder geworden. Al die prijzen van de laatste vijftien jaar hebben daar natuurlijk aan bijgedragen, net als de fijne recensies, de herdrukken en de waardering die ik krijg van uitgevers, lezers en collega-schrijvers. Ik ben wel gestopt met schoolbezoeken. Jarenlang heb ik met plezier scholen en bibliotheken afgereisd met koffers vol boeken en attributen. Ik genoot van de interactie met de kinderen, en van het inspelen op verschillende omstandigheden: stille groepen, drukke groepen, groepen met veel anderstalige kinderen, onder-, midden- en bovenbouwgroepen.

Maar dat plezier begon te verdwijnen. Dat heeft ongetwijfeld met mijn leeftijd te maken. Anderhalf uur in de trein, drie of vier groepen bezoeken en dan weer anderhalf uur terug werd steeds vermoeiender. Bovendien is de spanningsboog van de kinderen in de loop der jaren korter geworden. Het ging me steeds meer energie kosten om ze te blijven boeien. Met twintig jaar ervaring lukt dat me eigenlijk nog best goed. Maar wat me echt tegen begon te staan was het gebrek aan motivatie van sommige leerkrachten. Het kwam steeds vaker voor dat een klas niet of nauwelijks voorbereid bleek te zijn op mijn bezoek, en als ik er dan was, ging de leerkracht achter in de klas zitten nakijken of appen.

Een geslaagd schoolbezoek staat of valt met het enthousiasme van de leerkracht. Als die ontbreekt is het voor mij heel hard werken en raak ik zelf gedemotiveerd. Daarom ben ik gestopt met het bezoeken van reguliere scholen en bibliotheken. Soms ga ik nog naar Vlaanderen, waar het onderwijsklimaat anders is. En tegen een uitnodiging voor een bezoek aan het speciaal onderwijs zeg ik ook nog altijd ja, want hoe specialer de kinderen, hoe gemotiveerder de leerkrachten. Anders houden ze het in die vorm van onderwijs niet vol.

Wat ik ook nog met veel plezier doe is lezingen geven voor volwassenen. Denk aan inspiratiebijeenkomsten voor leerkrachten en voorleesconsulenten, bijvoorbeeld in de aanloop naar de Kinderboekenweek of vooraf aan de Voorleesdagen of de Poëzieweek.

En ik blijf graag samen met mijn man, die ook componist en gitarist is, muzikale optredens verzorgen voor poëziepodia. Verhalen, liedjes en gedichten met muzikale begeleiding. Kleinschalig, poëtisch en onversterkt, helemaal in lijn met wat we allebei graag doen en goed kunnen.

Liedje 'Luie stoel' uit Zo voelt dat
Wat zou je nog willen doen?

Zulke optredens blijven wat mij betreft nog wel even op het programma staan. Met bestaande teksten, maar ook met nieuwe, nog te schrijven verhalen, liedjes en gedichten. Eind dit jaar verschijnt Toen Thor het nog liet donderen – Verhalen over de goden van het Hoge Noorden, met illustraties van Annemarie van Haeringen. Daar zou ik nog wel een voorstelling bij willen maken. Niet om week in, week uit mee langs scholen te gaan, maar voor af en toe, op kleine podia met aandachtig publiek dat bestaat uit kinderen (9+) en volwassenen.

Ik wil ook kinderliedjes blijven maken, of audio-drama voor kinderen. Het is heel moeilijk om daar een platform voor te vinden, maar ik ga het wel doen, gewoon voor mijn eigen plezier en dan maar op eigen kosten. Na drie keer genomineerd te zijn geweest, wil ik heel graag een keer de Willem Wilmink Prijs (voor het beste kinderlied) winnen.

En natuurlijk ga ik gewoon door met schrijven en vertalen. Ik zou niet weten hoe ik mijn dagen anders moest vullen. Al is het wel fijn om vooral in de zomer wat meer vrije tijd te hebben. Dan zit ik graag in De Rimboe (een camping in Lunteren), waar we een huisje hebben aan de rand van het bos. Mijn voornemen is om de komende jaren van april tot oktober veel in De Rimboe te zijn en daar het werken af te wisselen met wandelen en fietsen. De wintermaanden zijn dan voor lekker intensief doorwerken aan nieuwe schrijfprojecten.

Welke weet ik nog niet, maar van de zomer verschijnt Er vloog een vliegje in de vla, een nieuwe bundel gedichten over eten, met illustraties van Sylvia Weve, en het is altijd fijn om samen met Sylvia iets in het verschiet te hebben. Wat het gaat worden? Ik heb nog geen idee. Wat mij betreft gaan we daar in het najaar eens rustig voor zitten, ergens in een Amsterdams café…